Let op: er zijn gewijzigde diensten na sluitingstijd, Lees hier meer.

K

  • Kattengedrag
  • Kattenkrabziekte
  • Kennelhoest (besmettelijke hondenhoest)
  • Kniekreupelheid bij de hond
  • Konijnen en hun voeding
  • Konijnen en vliegenmaden
  • Koorts

Kattengedrag

Kattengedrag

Territoriaal gedrag

Iedere kat markeert zijn territorium. De markeringen vormen een signaal voor andere katten. In een omgeving waarin een kat markeringen heeft aangebracht voelt hij zich veilig.

Het markeren kan op drie verschillende manieren:
Vooral bij de niet gecastreerde kater is urine sproeien een duidelijke manier van markeren, de urine van een ‘echte’ kater heeft ook voor de mens een sterk doordringende geur.
Maar ook poezen en gecastreerde dieren kunnen het sproeien van urine gebruiken om hun territorium te markeren.
Bij het kopjes geven wrijft de kat met wangen en kop langs allerlei plaatsen en zet daarbij met bepaalde stoffen geurvlaggen af.
Met kopjes geven laat een kat zien dat hij zich op z’n gemak voelt.
Ook de mens kan het doel van deze geurvlaggen zijn, kopjes geven is voor uw kat een mogelijkheid om duidelijk te maken dat u als eigenaar bij hem of haar hoort.
Nagels scherpen heeft niet alleen de verzorging en het scherp houden van de nagels als doel, maar tijdens het krabben komen er ook geurstoffen van de voetzolen vrij, die worden achtergelaten op de objecten waar de kat op krabt.

De geurstoffen waar het om gaat zijn “feromonen”, die dienst doen als een soort communicatie middel tussen dieren onderling.
Voor de mens is de geur van deze stoffen niet waarneembaar.

Ongewenst kattengedrag

Onder stress, als katten zich onzeker voelen, angstig of “depressief” zijn, kan een kat de behoefte hebben het eigen territorium extra te markeren.
Dit extra markeren kan leiden tot ongewenst gedrag in de vorm van onzindelijkheid of het krabben aan andere objecten dan de krabpaal.

Aanleiding voor stress zijn bijvoorbeeld:
verhuizing of verbouwing,
bezoek aan de dierenarts (vooral opname),
veranderingen in de huiselijke situatie of in de gezinssamenstelling, een nieuwe dierlijke huisgenoot, overbevolking. Of als er een indringer in de tuin (of nog erger: in huis) is of is geweest.

Bij te veel dieren op een te klein oppervlak zal een kat zijn eigen territorium te klein vinden en om die reden extra de neiging hebben het gebied te markeren. Hetzelfde kan het geval zijn als dat eigen territorium wordt bedreigd door (de geur van) buurkatten.

Uiteraard is het bij onzindelijkheid van belang andere oorzaken (bijvoorbeeld een blaasontsteking) uit te sluiten.
Zie voor meer informatie de pagina onzindelijkheid bij katten.

“Feliway”

Feliway is een product dat stoffen bevat, die overeenkomen overeen met de natuurlijke gezichtsferomonen die bij het kopjes geven worden afgegeven en die een geruststellend effect op katten hebben.
Dit heeft een gunstig resultaat bij katten die erg angstig zijn en het heeft invloed op ongewenst gedrag dat het gevolg is van stress.

Al langer bestaat Feliway als spuitbusje waarmee de stof op de plekken gespoten kan worden die uitnodigen tot ongewenst plas- of krabgedrag.
Door het bespuiten van een vervoersmandje wordt de angst van een kat voor het vervoeren verminderd.
Er is ook een verdamper van Feliway beschikbaar.
Eén verdamper is voldoende voor één maand en een oppervlak van 50-70 m2 vloer.
Bij urinesproeien en krabben wordt de verdamper in de ruimte geplaatst waar de kat markeert.
Bij angst, gebrek aan eetlust, neerslachtigheid, geen zin in spelen en sociale contacten wordt de verdamper geplaatst in de ruimte waar de kat het meest komt.

Een prooi naar huis brengen

Voor veel mensen is dit ook ongewenst gedrag. Het is een kat echter moeilijk af te leren, want het behoort tot het normale gedragspatroon.
Het jachtgedrag van een kat heeft weinig te maken met de behoefte aan voedsel. Binnenshuis kan een kat langdurig bezig zijn met de jacht op een speelgoedmuis of een propje papier.
Als er buiten gejaagd kan worden op iets dat uit zichzelf beweegt dan zal poes het niet kunnen laten om te proberen die prooi te vangen.
Een goed doorvoedde kat zal een gevangen muis of vogeltje niet meteen opeten. Wat is dan een betere bestemming dan de prooi thuis te brengen en aan te bieden aan iemand die misschien wel honger heeft?

01-03-2017

Kattenkrabziekte

Kattenkrabziekte

Besmettingsbron en wijze van overdracht 

Kattenkrabziekte wordt veroorzaakt door een bacterie (Bartonella henselae).
Een kat kan deze bacterie in het bloed hebben en is dan drager, zonder zelf ziek te worden. Ongeveer 22% van de Nederlandse katten is drager, vooral jonge vrouwelijke katten.
Na besmetting kunnen katten de bacterie langdurig (tot een jaar) verspreiden. Ze kunnen elkaar onderling via vlooien besmetten. De mens wordt besmet met de bacterie via een krab of een beet of door contact met speeksel van een kat.

Ziekteverschijnselen bij de mens 

Kattenkrabziekte bij mensen met een goede weerstand is vaak een onschuldige, soms met koorts gepaard gaande ziekte, die meestal vanzelf overgaat.
Het begint vaak met één of meerdere knobbeltjes (2-3 mm) op de huid in de buurt van de krab of beet. Die worden al snel daarna blaasjes met na enkele dagen een korstje erop. Deze plekjes verdwijnen vanzelf weer.
Na ongeveer twee weken kunnen de lymfeklieren groot en pijnlijk worden. Deze lymfeklierontsteking kan weken tot maanden aanhouden (gemiddeld zes weken), maar verdwijnt uiteindelijk in het geheel spontaan.
Bij 1/3 van de patiënten gaat de ziekte in de eerste dagen tot weken gepaard met koorts, hoofdpijn en algemeen ziek-zijn. Bij uitzondering kan de ziekte leiden tot een hersenvliesontsteking.
Bij mensen met een verminderde weerstand is de kans op een ernstig verloop groter.

Preventie

Hygiëne na een beet of krab (wassen van de huid, wonddesinfectie en wondverzorging) is belangrijk.
Verder is het belangrijk om vlooien bij katten te bestrijden. Mensen met een verminderde weerstand kunnen beter niet met (jonge, speelse) katten omgaan.

Op het internet is ook veel uitgebreidere informatie te vinden, o.a. op de site van het RIVM (onder zoeken kattenkrabziekte invoeren)
Op deze website van het RIVM staat informatie over allerlei zoönosen, waaronder kattenkrabziekte.

01-06-2016

Kennelhoest (besmettelijke hondenhoest)

Kennelhoest (besmettelijke hondenhoest)

De symptomen

Kennelhoest is een keel- en luchtpijpontsteking, met als belangrijkste verschijnsel: een droge schraaphoest, die door de eigenaar van een hond vaak wordt omschreven als ‘alsof de hond een graatje in zijn keel heeft’. Vaak wordt daarmee ook wat slijm opgehoest, meestal gevolgd door kokhalzen, waarna het slijm ingeslikt of eruit gegooid wordt. In het begin van de ziekte kan een hond ook slomer zijn, koorts hebben en minder eten.
Het hoesten kan in de loop van enkele weken vanzelf over gaan, maar er kunnen ook complicaties optreden zoals bronchitis of longontsteking. De keel- en luchtpijpontsteking kan ook chronisch worden en is dan moeilijk te genezen. Bij erg jonge dieren, oudere dieren of dieren die door een andere ziekte een verminderde weerstand hebben kan kennelhoest zich al in de beginfase door koorts en stoppen met eten en drinken tot een ernstig ziektebeeld ontwikkelen.

De oorzaak

Van meer dan één virus is bekend dat het luchtwegontstekingen kan veroorzaken of de hond gevoeliger kan maken voor de belangrijkste bacterie die bij kennelhoest een rol speelt. De meest voorkomende verwekkers van kennelhoest zijn een Para-Influenzavirus en Bordetella bronchiseptica bacterie.
Verminderde weerstand, stress, veel blaffen of een hogere infectiedruk (veel honden bij elkaar waarvan meerdere de aandoening hebben) verhogen de kans op verspreiding en aanslaan van de infectie. De naam kennelhoest is ontstaan doordat de ziekte zich vooral laat zien op plaatsen waar veel honden dicht bij elkaar leven, zoals bijvoorbeeld in een pension het geval is. Ook kan de infectie op straat en bijvoorbeeld op het trainingsveld van hond tot hond worden doorgegeven. De ziekte wordt verspreid door deeltjes die bij het hoesten worden rond gesproeid en door opgegeven slijm. Een hoestende hond moet dus bij andere honden vandaan gehouden worden om verspreiding te voorkomen. Houd er rekening mee dat besmetting ook via mensenhanden of kleding kan plaats vinden. Ga er altijd van uit dat de infectiekans zeker blijft bestaan zolang de hond hoest.

De behandeling

Bij milde hoestklachten zonder ziekte bij volwassen jongere dieren kan kennelhoest ook met alleen rust en zonodig een kinderhoest-drankje genezen.
Bij wat ergere hoestklachten, verschijnselen van algemeen ziek zijn, jonge of oude dieren is het veiliger de keelontsteking met antibiotica te behandelen.
Niet alle hoestklachten bij honden wordt veroorzaakt door “Kennelhoest”.  Diverse hart- en longaandoeningen kunnen ook de oorzaak van het hoesten zijn en dan is het vlot inzetten van een daarop gerichte behandeling van groot belang. Daarom is het altijd belangrijk om bij hoestklachten van uw hond de dierenarts te consulteren!

Het voorkómen

Het is mogelijk om door vaccinatie de hond te beschermen tegen de beide verwekkers van kennelhoest. Deze vaccinatie is geen routine-enting. Alleen honden die een verhoogd risico lopen om “Kennelhoest” op te lopen wordt gevaccineerd. Dat kunnen pups op 9 weken leeftijd zijn. Deze zijn vatbaarder dan volwassen honden en pups gaan vaak naar de puppy-training alwaar ze de
“Kennelhoest” gemakkelijk oplopen. Ook volwassen honden die naar een pension gaan worden meestal gevaccineerd tegen Kennelhoest, omdat ze ook daar gemakkelijk de ziekte op kunnen lopen.
Het kennelhoestvaccin wordt in de neus gedruppeld. Het zorgt voor de vorming van antistoffen in neus en keel, de toegangspoort voor de infectie. De werkingsduur is ongeveer een jaar.
Er bestaat ook een vaccin dat wordt ingespoten en bescherming geeft door de vorming van antistoffen in het bloed. De werkingsduur is echter maar heel kort.
Vanwege de betere bescherming en de langere beschermingsduur gebruiken wij uitsluitend de neusdruppel vaccinatie.

01-06-2016

Kniekreupelheid bij de hond

Kniekreupelheid bij de hond

Gescheurde kruisbanden

Voorkomen en oorzaak

Kreupelheid als gevolg van gescheurde kruisbanden kan op iedere leeftijd voorkomen. De oorzaak is meestal een verkeerde beweging of een te wilde stoeipartij en de kreupelheid begint plotseling.
Boxers en Rottweilers zijn er wat gevoeliger voor dan het gemiddelde ras. Vooral bij Boxers kunnen knieklachten overigens ook het gevolg zijn van artrose zonder aanwijsbare oorzaak.
In het kniegewricht zitten kruislings twee banden tussen scheenbeen en dijbeen. De kans dat die banden scheuren is vooral groot bij bewegingen waarbij de knie tegelijk gestrekt en gedraaid wordt.
Als een kruisband gescheurd is (meestal de voorste), is de knie niet meer stabiel. Dijbeen en scheenbeen schuiven over elkaar, waardoor de meniscus, die tussen deze botten ligt, ook kan scheuren.

Symptomen en diagnose

De hond is na spelen plotseling ernstig kreupel aan een achterpoot en kan de poot meestal maar nauwelijks belasten. Het kniegewricht is pijnlijk bij buigen en strekken en kan overvuld zijn. Bij een beschadigde meniscus wordt soms een knakkend geluid gehoord bij bewegen.
Als de kruisband gescheurd is kunnen dijbeen en scheenbeen ten opzichte van elkaar verschoven worden en dit is meestal bij het onderzoek waar te nemen.
Röntgenfoto’s kunnen de diagnose bevestigen en geven informatie over mogelijke andere veranderingen in het gewricht.

Behandeling

Een knie met een kapotte kruisband is ernstig beschadigd. Ondanks de beste behandeling zal er maar zelden volledige genezing optreden.
Als de band geheel doormidden is, is een operatie noodzakelijk. Hierbij worden de restanten van de gescheurde kruisband verwijderd en de knie nagekeken op verdere beschadigingen.
Vervolgens moet de knie weer gestabiliseerd worden. Hiervoor bestaan meerdere technieken en de keuze is o.a. afhankelijk van de grootte van de hond. Bij grote honden wordt een kunstmatige nieuwe kruisband door het gewricht heen aangebracht. Bij kleine honden is stabilisatie buiten het gewricht om vaak mogelijk.
De herstelperiode is lang. De eerste zes weken krijgt de hond beperkt beweging (aan de lijn, niet spelen etc. ), daarna mag het dier langzaam weer meer gaan doen; de totale revalidatie vraagt ongeveer drie maanden. In de meeste gevallen is een goed functieherstel mogelijk.

Patella luxatie

Voorkomen en oorzaak

Midden voor het kniegewricht langs loopt de kniepees naar het scheenbeen. In de kniepees ligt de patella (knieschijf). Deze glijdt heen en weer in de sleuf van de rolkam van het dijbeen. Als de sleuf ondiep is of als de aanhechting van de pees te ver naar binnen zit, blijft de knieschijf niet op de rolkam liggen. Men spreekt dan van een patellaluxatie.
In de meeste gevallen verschuift de knieschijf naar de binnenkant van het kniegewricht. Deze aandoening wordt vooral gezien bij kleine rassen en is meestal erfelijk.
Bij uitzondering wordt een patellaluxatie naar de buitenkant van de knie gezien.

Symptomen en diagnose

Als de knieschijf er alleen zo nu en dan afschiet loopt de hond af en toe een paar passen met een pootje opgetrokken. Na een paar stappen schiet de knieschijf weer terug en de hond loopt weer normaal verder.
Als de knieschijf voortdurend een van zijn plaats ligt, wordt de achterpoot niet normaal belast. De hond wordt daar meer of minder door gehinderd, afhankelijk van de mate van de luxatie. Naarmate de knieschijf meer aan de binnenkant van het gewricht ligt wordt het moeilijker de poot te gebruiken.
Hoewel de afwijking van buitenaf heel goed te constateren is wordt zeker vóór operatieve behandeling wel een röntgenfoto gemaakt om een beeld te krijgen van mogelijk aanwezige andere afwijkingen in het kniegewricht.

Behandeling

Dieren waarbij de knieschijf maar af en toe luxeert hebben daar meestal weinig last van en hoeven niet te worden behandeld.
Bij te veel overlast of bij een voortdurende luxatie is behandeling noodzakelijk en operatie is dan de enige mogelijkheid.
Door aan de buitenkant van het gewricht het kapsel strakker te maken en aan de binnenkant ruimer wordt de patella al beter op z’n plek gehouden.
Als de sleuf in het dijbeen te ondiep is dan moet deze dieper gemaakt worden.
Als de aanhechting van de kniepees onjuist is, dan wordt de pees met een botstukje losgemaakt en daarna op de juiste plek op het scheenbeen weer vastgezet.
De behandeling verschilt dus van geval tot geval en is afhankelijk van de ernst van de aandoening.

01-03-2017

Konijnen en hun voeding

Konijnen en hun voeding

Hooi

Hooi is voor konijnen en cavia’s een onmisbaar voedingsmiddel, omdat het noodzakelijk is voor een goede darmwerking. Hooi moet de hele dag beschikbaar zijn en de dieren mogen er zoveel van eten als ze willen.  Het hooi moet lekker zijn, fris ruiken en van een goede kwaliteit zijn.

Water

Er moet altijd vers drinkwater beschikbaar zijn. De vochtbehoefte is ca. 50 ml. per kg. lichaamsgewicht per 24 uur.  Een drinkfles heeft het voordeel dat water niet bevuild kan raken. Uiteraard moet het dier wel geleerd hebben hoe je uit een flesje kunt drinken.

Droogvoer

Biks is beter dan gemengd voer, omdat de dieren uit het gemengde voer nogal eens de lekkere dingen uitzoeken en dan de bikskorrels laten staan. En biks bevat juist de meest waardevolle voedingsstoffen. De juiste hoeveelheid droogvoer per dag is ongeveer 25 gram per kg lichaamsgewicht.  Een maatstaf voor de hoeveelheid droogvoer is ook de mate waarin het hooi gegeten wordt. Er wordt vaak teveel biks gevoerd; de portie moet altijd in een dag opgaan. Zolang ze in de groei zijn mogen jonge dieren naar behoefte hooi en droogvoer eten.

Vitamine C

Vitamine C is voor cavia’s van levensbelang. Net als mensen kunnen cavia’s dit niet zelf maken en moeten ze vitamine C door middel van de voeding binnen krijgen. De dagelijks hoeveelheid moet ongeveer 25 mg zijn. Het beste is droogvoer speciaal voor cavia’s, waar vitamine C in verwerkt is. Op de verpakking moet staan of dat het geval is.

Groente

Konijnen en cavia’s lusten graag groenvoer. Ze mogen dat ook eten, als het maar niet teveel is en als ze er aan gewend zijn. Geleidelijk de hoeveelheid groenvoer opbouwen is belangrijk om diarree te voorkomen. Het beste is om verschillende groenten te geven in kleine hoeveelheden. Geschikt als groenvoer zijn: andijvie, broccoli, bleekselderij, selderieknol, witlof, veldsla, waterkers, boerenkool, wortel en wortelloof, bloemkoolbladeren. Paardebloemblad, weegbree en gras mag ook worden gevoerd.  Pas op met groenvoer dat vlak naast de weg is geplukt omdat het vanwege uitlaatgassen giftige stoffen kan bevatten. Let er op dat er geen boterbloemen tussen zitten, want die zijn giftig. Daarnaast bestaat bij buiten geplukt groenvoer voor konijnen het gevaar van virussen zoals VHD. Groenten die niet gegeven moeten worden: prei, ui, bieslook, bonen, erwten, mais, kool, spruitjes. Veel klaver of nat gras kan ook problemen geven. Het gevaar van dit groenvoer zit, vooral bij konijnen, in de kans op gasvorming in de darmen, wat tot een ernstige ziekte toestand kan leiden.

Fruit

De hoeveelheid fruit moet net als groente worden opgebouwd. Eigenlijk zijn alle soorten fruit geschikt, als de hoeveelheid maar niet te groot is.

Eigenlijk is de belangrijkste regel in de voeding van konijnen en cavia’s: veel hooi en een beperkte hoeveelheid bikskorrels. En verder mag er van alles wat het dier graag lust, als het maar met mate is en alleen de soorten en de hoeveelheid, waar het betreffende dier aan gewend is.

Plakkerige keutels bij konijnen

Konijnen horen stevige vaste keutels te hebben, althans dat is het enige wat je als ontlasting van een konijn hoort te vinden. Een konijn produceert normaal gedurende een deel van de dag (vaak vooral ‘s nachts) ook zachtere keuteltjes, die bedoeld zijn om weer op te eten om waardevolle reststoffen die pas in het laatste deel van de darm ontstaan binnen te krijgen. Als die zachte keutels wel worden gevormd, maar niet worden opgegeten, dan kunnen ze zich als plakkerige ontlasting onder de staart ophopen. Een voerverandering naar meer ruwvoer (hooi) brengt hierbij vaak verbetering.

01-02-2007

Konijnen en vliegenmaden

Konijnen en vliegenmaden

In de warme maanden zien wij op het spreekuur helaas zo nu en dan konijnen met Myiasis (Vliegenmadenziekte). Bij warme, broeierig weer zijn de kadavervliegen erg actief. Ze zoeken plekken op waar ze hun eitjes kunnen afzetten. Deze plekken zijn vaak kadavers, maar ook konijnen met een vieze achterhand (door aankoekende ontlasting) vormen een aantrekkingsbron. De eitjes kunnen bij warm weer al na 24 uur uitkomen en de larfjes voeden zich al gauw met lichaamsvloeistof van het konijn door gaatjes te boren in de huid. Er ontstaan dan in korte tijd grote stinkende wonden waarin het krioelt van de vliegenmaden.
Bij snel ingrijpen is de ziekte te genezen, maar als de ziekte te ver gevorderd is, is euthanasie de enige optie om een lijdensweg te voorkomen.

Wat u kunt doen om dit risico te beperken

  1. Voor zover mogelijk zorgen dat er geen vliegen in het konijnenhok kunnen komen. Dit kan o.a. door zeer fijn gaas te gebruiken.

  2. Speciale pipetjes op de rughuid leeg drukken die de uitgroei van vliegenmaden voorkomen (bij onze dierenkliniek verkrijgbaar).

  3. Vooral extra oplettend zijn als een konijn mogelijk wat diarree heeft of de gewoonte heeft op te plek te blijven zitten waar z’n eigen urine ligt. Dit zijn de belangrijkste oorzaken voor bevuiling van de vacht bij konijnen. Diarree is te voorkomen door de konijnen een goed dieet te verstrekken (een goed voedingsadvies kunt u op deze website vinden – Konijnen en hun voeding).

  4. Ieder konijn op warme dagen meerdere keren per dag controleren, dus het gebied onder de staart goed bekijken op aanwezigheid van vocht, plekken waar witte ‘staafjes’ in groepjes aan de haren geplakt zitten of bewegende beestjes.

  5. Zorgen dat de temperatuur in het konijnenhok niet te ver oploopt. Het hok moet in de schaduw staan. Als de buitenkant van hok wit geverfd is zal het binnen ook minder warm zijn.

01-06-2016

Koorts

Koorts

De normale lichaamstemperatuur van hond en kat ligt tussen 38 en 39 graden.
In het lichaam wordt die temperatuur gereguleerd door een soort thermostaat. Als bij een hogere omgevingstemperatuur de lichaamstemperatuur dreigt op te lopen wordt er een seintje gestuurd naar de organen die daar wat tegen kunnen doen.
De huid wordt meer doorbloed waardoor meer warmte aan de omgeving kan worden afgegeven en een hond gaat hijgen waardoor warmte wordt afgegeven door verdamping.
Als de lichaamstemperatuur verhoogd is, is er iets mis in die regulatie. De thermostaat is als het ware een stukje hoger gezet.
Dit zien we onder andere bij verschillende infecties, door bacteriën of door virussen. De temperatuursverhoging geeft in feite aan dat het lichaam actief bezig is met een ontstekingsproces of tegen een ziekteverwekker. Door de verhoogde lichaamstemperatuur kan het afweerapparaat de strijd tegen ziekteverwekkers beter aan.

Een verhoogde lichaamstemperatuur heeft op zich zelf dus geen schadelijke gevolgen. Pas bij (zelden voorkomende) temperaturen van meer dan 41 graden kan er schade aan weefsels ontstaan.
Net als bij mensen bij eenvoudige griep, is ook bij dieren een kortdurende temperatuursverhoging niet ernstig. Bij koorts voelen dieren zich niet prettig, zijn slomer en willen vaak niet meer eten.
Een “aspirientje” kan bij mensen met griep een handje helpen om de koorts te verminderen waardoor de patiënt zich weer wat beter voelt.
Voor onze huisdieren is dat “aspirientje” een minder goede keuze. Ze zijn gevoeliger voor de bijwerkingen en vooral bij katten kunnen alle aspirineachtige stoffen levensgevaarlijk zijn. Ook Paracetamol heeft teveel (soms ernstige) bijwerkingen bij onze huisdieren.
De dierenarts heeft middelen (onder andere in de vorm van een injectie) waarmee we bij hond of kat kunnen helpen de temperatuur wat sneller weer normaal te laten zijn.
Vooral bij katten kan dat belangrijk zijn, omdat een kat zieker kan worden alleen al door te lang niet te eten.

Net zo belangrijk is het om de oorzaak van de koorts op te sporen, omdat bij behandeling daarvan de koorts als symptoom vanzelf zal verdwijnen.
Katten met koorts kunnen bijvoorbeeld een abces hebben na een vechtpartij en dan zal na openen van dit abces de temperatuur snel dalen.
Niet altijd is een oorzaak aan te geven van de koorts en soms hebben we te maken met “FUO, fever of unknown origin”, een mooie term voor koorts met onbekende oorzaak.

Als de temperatuursverhoging langer dan enkele dagen duurt en de oorzaak niet duidelijk is, zal nader onderzoek nodig zijn om de oorzaak op te sporen.

Soms is wel aan het dier met koorts te voelen dat het warmer is, maar de enige manier om het zeker te weten, is het opnemen van de lichaamstemperatuur.
Het opnemen van de temperatuur kan bij dieren alleen rectaal. Een thermometer in een oor of onder een oksel geeft geen juiste temperatuur aan vanwege de grote verschillen in formaat en de beharing. Om van een thermometer onder de tong maar te zwijgen.
Als uw huisdier een beetje mee wil werken dan kunt u thuis heel goed de temperatuur opnemen.
Vet de thermometer in met een beetje vaseline. Laat iemand anders het dier vasthouden en pak dan voorzichtig de staart en buig die wat naar boven. Als het dier niet wordt vastgehouden, kan het zich aan uw handelen willen onttrekken en kunt u in de verleiding komen hem of haar bij de staart vast te houden. En zeker bij een kat lukt het dan niet een tweede keer.
Als het gebied van de anus wat onder spanning staat door het optillen van de staart kan de thermometer gemakkelijker naar binnen geschoven worden. De meeste moderne thermometers geven met een geluidje zelf wel aan hoelang ze ter plaatse moeten blijven.

11-10-2017

Terug naar Diereninformatie