Faeces (ontlasting) wordt vaak onderzocht op de dierenkliniek. Faeces kan onderzocht worden op eieren of larven van parasieten (parasitologisch onderzoek), er kan een verteringsonderzoek worden gedaan of een bacteriologisch onderzoek en er kan onderzoek worden gedaan naar abnormale bestanddelen zoals zand of bloed.
Als een kleine hoeveelheid mest onbewerkt onder de microscoop wordt onderzocht, dan is de kans klein dat er wat wordt gevonden. Daarom moet er eerst een verzameltechniek worden toegepast om de eitjes te concentreren en zo de kans op het vinden ervan te vergroten. De meest gebruikelijke techniek is de flottatietechniek. De faeces wordt dan verdund met een vloeistof met een hoog soortelijk gewicht. De eitjes komen dan boven drijven. Een andere methode is de sedimentatiemethode. Dan wordt de faeces verdund met water. De eitjes zinken dan naar de bodem. En dan is een combinatie van deze twee methodes een nog slimmere methode, die wij vooral bij paardenmest toepassen.
Soms wordt faeces onderzocht op de aanwezigheid van longwormlarven. Daarvoor gebruiken we de Baerman methode. Er wordt dan een hoeveelheid faeces in een gaasje dichtgeknoopt en vervolgens wordt dat in een puntglas met water gehangen zodanig dat het gaasje het wateroppervlak net raakt. Longwormlarfjes kruipen altijd naar het vocht toe, naar het water dus. Ze zakken vervolgens naar de bodem van het puntglas en daar kunnen ze een etmaal later opgezogen worden om vervolgens onder de microscoop bekeken te worden. Longwormen komen vooral bij kalveren voor, maar soms ook bij schapen, paardachtigen en katten.
Ook andere parasieten kunnen in faeces aangetoond worden, zoals Giardia en Tritrichomonas, maar ze zijn met de microscoop wat lastiger te vinden. Voor Giardia gebruiken we daarom een zogenaamde SNAP-test, die veel gevoeliger is.
Verteringsonderzoek gebeurt vaak bij honden en katten met langdurige diarree. Er wordt dan gekeken of alle voedselbestanddelen goed zijn verteerd en of de spijsverteringsenzymen in voldoende mate aanwezig zijn.
Soms vragen we een bacteriologisch onderzoek van de faeces aan, maar dat gebeurt niet vaak, omdat bacteriën bij de gezelschapsdieren zelden de oorzaak zijn van diarree. Bij paarden en runderen wordt wel vaker een bacteriologisch onderzoek aangevraagd en dan wordt er vaak gericht gezocht naar een specifieke ziekteverwekker zoals Salmonella.
Zo nu en dan zien wij een kat met feline infectieuze peritonitis (FIP). Gelukkig niet zo vaak, want het is een ernstige, altijd dodelijk verlopende ziekte.
Feline infectieuze peritonitis is een virusziekte. Na infectie met het virus zijn er verschillende mogelijkheden. In de meeste gevallen wordt de infectie niet opgemerkt of is het verloop mild met lichte ziekteverschijnselen, waarna de kat op de normale manier weerstand ontwikkelt tegen de ziekte en helemaal beter wordt. Bij sommige katten verloopt de reactie van het weerstandssysteem (bedoeld om het virus onschadelijk te maken) afwijkend en die afwijkende reactie is de oorzaak van de ziekteverschijnselen. Het ziektebeeld ontwikkelt zich pas langere tijd na de infectie (weken tot maanden).
Er zijn twee vormen van FIP. Bij de natte vorm hoopt zich ontstekingsvocht op. De kat heeft een opvallend bolle buik door de vocht ophoping of is benauwd door vocht in de borstholte. Vaak hebben deze katten ook geelzucht. In de droge vorm kan het virus allerlei organen aantasten, zoals nieren of lever en soms ook het zenuwstelsel en/of de ogen. Bij beide vormen is er sprake van sloomheid, een matige eetlust en vermagering. Meestal worden wat jongere katten ziek, maar ook bij oudere katten wordt het wel eens gezien.
Bloedonderzoek naar de ziekte kan alleen aanwijzingen geven, geen zekerheid. Een test op aanwezigheid van antilichamen geeft ook geen zekerheid, omdat ook katten die niet ziek geworden zijn van de virusinfectie bij een test positief kunnen zijn. Als er in borst of buikholte vocht aanwezig is, geeft onderzoek van dat vocht meestal wel een redelijke zekerheid. Het heeft een karakteristieke gele kleur, een hoog eiwit gehalte en is stroperig. Onderzoek na de dood is de enige manier om een diagnose van FIP werkelijk te bevestigen.
Er is geen behandelingsmogelijkheid en de ziekte is altijd dodelijk. Ook kan de ziekte niet worden voorkomen. Er wordt wel gewerkt aan vaccins, maar op dit moment is er nog geen veilig vaccin dat goed werkt.
Geïnfecteerde katten scheiden het virus uit via hun speeksel en ontlasting. Besmetting ontstaat vooral doordat er katten zijn die drager blijven van het virus. Waarschijnlijk wordt de infectie vooral door een moederpoes die drager is, overgedragen aan de kittens. Besmetting vindt in elk geval alleen plaats bij een nauw contact tussen katten. Het virus kan enkele weken in de omgeving overleven. Het wordt echter vrij snel geïnactiveerd door de meeste huishoudelijke schoonmaak- en ontsmettingsmiddelen.
01-05-2016
De besmetting met het Feline Imuundeficïentie Virus ontstaat vooral door directe overdracht van het virus via bijtwonden of tijdens dekkingen. Vooral ongecastreerde katers lopen risico, omdat ze vaak meer territoriale agressie vertonen en dus vaker vechten. Ook bij het in de nek bijten bij de dekking kan het virus overgedragen worden. Een enkele keer wordt het virus door een geïnfecteerde moeder aan de kittens doorgegeven. En ten slotte kan het virus via verontreinigde injectienaalden of instrumenten worden overgebracht. Besmetting vindt dus alleen plaats via bloed-bloed-contact en niet door contact tussen katten die elkaar wassen of uit hetzelfde bakje eten.
FIV vernietigt een deel van de witte bloedcellen, waardoor het immuunsysteem aangetast wordt (net als bij AIDS bij mensen). Het lichaam kan zich dan niet meer tegen infecties verweren en bacteriën en virussen kunnen snel een ernstige infectie veroorzaken.
Het eerste stadium verloopt onopgemerkt of met verschijnselen van een lichte infectie, mogelijk met koorts en vergrote lymfeklieren. Daarna wordt de kat een asymptomatische drager. In deze fase die maanden tot jaren kan duren zijn er geen klachten, maar kan de kat wel andere katten besmetten. Na verloop van tijd ontstaan er ziekteverschijnselen. Er kunnen vage klachten zijn met koorts, weinig eetlust, diarree, vermagering en een slechte vacht. Vaak hebben de katten ook chronische ontstekingen van o.a. huid, luchtwegen, urinewegen en tandvlees. Een met FIV-besmette kat is ook gevoeliger voor het ontstaan van tumoren. Uiteindelijk zal het dier aan deze ziekteverschijnselen overlijden.
De diagnose wordt met vrij grote zekerheid gesteld door bloedonderzoek. Wij kunnen deze bepaling in de eigen kliniek uitvoeren. De test wordt ook gebruikt om katers en poezen te screenen voor een dekking.
Als de aanwezigheid van het virus wordt vastgesteld bij een dier zonder klachten, dan kan zo’n kat onder bepaalde omstandigheden nog wel jarenlang gezond blijven. De kat moet worden gecastreerd en moet binnen gehouden worden om het risico van infectie voor de kat zelf te beperken en het risico van besmetting van andere katten in de buurt te voorkomen. Het samenleven met andere katten die al in hetzelfde huis wonen en waarmee niet gevochten wordt, levert over het algemeen geen problemen op. Voor een besmette kat is een goede conditie, goede voeding, bestrijding van parasieten en voorkomen van stress extra van belang om het ontstaan van de echte ziekte verschijnselen zo lang mogelijk uit te stellen. Behandeling van de ziekte is niet mogelijk en er is ook nog geen vaccin dat de ziekte kan voorkomen.
Het virus besmet specifiek katten, dus voor de mens levert het geen gevaar op. Wij zijn ons als dierenartsen er wel van bewust dat we de ziekte van kat naar kat zouden kunnen overbrengen. Mede daarom wordt voor elke te opereren kat een nieuwe set operatiemateriaal en gesteriliseerde instrumenten gebruikt en zullen we ook op andere momenten het bloed-bloed-contact tussen katten voorkomen.
Een fret behoort tot de marterachtigen en is een klein gedomesticeerd roofdiertje. Hij is sterk verwant aan de bunzing die in het wild voorkomt. Fretten zijn geschikt als huisdier. Ze zijn speels en aanhankelijk, vragen veel aandacht en kunnen worden opgevoed. Maar ze kunnen ook vernielzuchtig en baldadig zijn en ze zijn niet geschikt om bij kinderen te houden. Een fret is van nature zindelijk en maakt meestal op dezelfde wijze als katten netjes gebruik van een toiletbak. Er is speciaal voer voor fretten, maar ook kattenvoer is geschikt.
Een vrouwtje waarmee niet gefokt wordt moet altijd gecastreerd worden omdat een loopsheid gevolgd kan worden door een levensbedreigende beenmergdepressie. Er wordt momenteel onderzocht of een chemische castratie een goed of zelfs beter alternatief is. Ook bij mannetjes kan castratie gewenst zijn. Na de castratie is het gedrag prettiger, wordt territoriumgedrag minder en hebben de dieren een minder doordringende lichaamsgeur.
Fretten zijn heel gevoelig voor het hondenziektevirus en moeten dan ook tegen deze ziekte gevaccineerd worden. Bij buitenlandse reizen vallen ze onder dezelfde regels voor vaccinatie tegen hondsdolheid als honden en katten.
Bij een goede gezondheid kan een fret een jaar of acht worden.
Alles wat u verder wilt weten over fretten staat op de website van de Stichting De Fret: www.fret.nl
Menu
Cookies helpen ons jou de beste gebruikservaring te bieden. Lees meer.
Onze website maakt gebruik van cookies om jou van andere gebruikers op de website te onderscheiden. Hiermee kunnen we jou een goede gebruikservaring op de website bieden en deze blijven optimaliseren. Bekijk ons cookiebeleid.
We gebruiken drie verschillende cookietypes op onze website. Je voorkeur kan je hieronder aangeven.
Deze cookies zijn nodig om de website te laten werken. Zij worden altijd geplaatst.